Main Index: Hollands Statenvertaling
Job 24
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
[18]
[19]
[20]
[21]
[22]
[23]
[24]
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]
[32]
[33]
[34]
[35]
[36]
[37]
[38]
[39]
[40]
[41]
[42]
24:1 Waarom zouden van den Almachtige de tijden niet verborgen zijn, dewijl zij, die Hem kennen, Zijn dagen niet zien?
24:2 Zij tasten de landpalen aan; de kudden roven zij, en weiden ze.
24:3 Den ezel der wezen drijven zij weg; den os ener weduwe nemen zij te pand.
24:4 Zij doen de nooddruftigen wijken van den weg; te zamen versteken zich de ellendigen des lands.
24:5 Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten roof; het vlakke veld is hem tot spijs, en den jongeren.
24:6 Op het veld maaien zij zijn voeder, en den wijnberg des goddelozen lezen zij af.
24:7 Den naakten laten zij vernachten zonder kleding, die geen deksel heeft tegen de koude.
24:8 Van den stroom der bergen worden zij nat, en zonder toevlucht zijnde, omhelzen zij de steenrotsen.
24:9 Zij rukken het weesje van de borst, en dat over den arme is, nemen zij te pand.
24:10 Den naakte doen zij weggaan zonder kleed, en hongerig, die garven dragen.
24:11 Tussen hun muren persen zij olie uit, treden de wijnpersen, en zijn dorstig.
24:12 Uit de stad zuchten de lieden, en de ziel der verwonden schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds.
24:13 Zij zijn onder de wederstrevers des lichts; zij kennen Zijn wegen niet, en zij blijven niet op Zijn paden.
24:14 Met het licht staat de moorder op, doodt den arme en den nooddruftige; en des nachts is hij als een dief.
24:15 Ook neemt het oog des overspelers de schemering waar, zeggende: Geen oog zal mij zien; en hij legt een deksel op het aangezicht.
24:16 In de duisternis doorgraaft hij de huizen, die zij zich des daags afgetekend hadden; zij kennen het licht niet.
24:17 Want de morgenstond is hun te zamen de schaduw des doods; als men hen kent, zijn zij in de strikken van des doods schaduw.
24:18 Hij is licht op het vlakke der wateren; vervloekt is hun deel op de aarde; hij wendt zich niet tot den weg der wijngaarden.
24:19 De droogte mitsgaders de hitte nemen de sneeuwwateren weg; alzo het graf dergenen, die gezondigd hebben.
24:20 De baarmoeder vergeet hem, het gewormte is hem zoet, zijns wordt niet meer gedacht; en het onrecht wordt gebroken als een hout.
24:21 De onvruchtbare, die niet baart, teert hij af, en aan de weduwe doet hij niets goeds.
24:22 Ook trekt hij de machtigen door zijn kracht; staat hij op, zo is men des levens niet zeker.
24:23 Stelt hem God in gerustigheid, zo steunt hij daarop; nochtans zijn Zijn ogen op hun wegen.
24:24 Zij zijn een weinig tijds verheven, daarna is er niemand van hen; zij worden nedergedrukt; gelijk alle anderen worden zij besloten; en gelijk de top ener aar worden zij afgesneden.
24:25 Indien het nu zo niet is, wie zal mij leugenachtig maken, en mijn rede tot niet brengen?