Main Index: Hollands Statenvertaling

 

Job 32

[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
[18]
[19]
[20]
[21]
[22]
[23]
[24]
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]
[32]
[33]
[34]
[35]
[36]
[37]
[38]
[39]
[40]
[41]
[42]

32:1 Toen hielden de drie mannen op van Job te antwoorden, dewijl hij in zijn ogen rechtvaardig was.

32:2 Zo ontstak de toorn van Elihu, den zoon van Baracheel, den Buziet, van het geslacht van Ram; tegen Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij zijn ziel meer rechtvaardigde dan God.

32:3 Zijn toorn ontstak ook tegen zijn drie vrienden, omdat zij, geen antwoord vindende, nochtans Job verdoemden.

32:4 Doch Elihu had gewacht op Job in het spreken, omdat zij ouder van dagen waren dan hij.

32:5 Als dan Elihu zag, dat er geen antwoord was in den mond van die drie mannen, ontstak zijn toorn.

32:6 Hierom antwoordde Elihu, de zoon van Baracheel, den Buziet, en zeide: Ik ben minder van dagen, maar gijlieden zijt stokouden; daarom heb ik geschroomd en gevreesd, ulieden mijn gevoelen te vertonen.

32:7 Ik zeide: Laat de dagen spreken, en de veelheid der jaren wijsheid te kennen geven.

32:8 Zekerlijk de geest, die in den mens is, en de inblazing des Almachtigen, maakt henlieden verstandig.

32:9 De groten zijn niet wijs, en de ouden verstaan het recht niet.

32:10 Daarom zeg ik: Hoor naar mij; ik zal mijn gevoelen ook vertonen.

32:11 Ziet, ik heb gewacht op ulieder woorden; ik heb het oor gewend tot ulieder aanmerkingen, totdat gij redenen uitgezocht hadt.

32:12 Als ik nu acht op u gegeven heb, ziet, er is niemand, die Job overreedde, die uit ulieden zijn redenen beantwoordde;

32:13 Opdat gij niet zegt: Wij hebben de wijsheid gevonden; God heeft hem nedergestoten, geen mens.

32:14 Nu heeft hij tegen mij geen woorden gericht, en met ulieder woorden zal ik hem niet beantwoorden.

32:15 Zij zijn ontzet, zij antwoorden niet meer; zij hebben de woorden van zich verzet.

32:16 Ik heb dan gewacht, maar zij spreken niet; want zij staan stil; zij antwoorden niet meer.

32:17 Ik zal mijn deel ook antwoorden, ik zal mijn gevoelen ook vertonen.

32:18 Want ik ben der woorden vol; de geest mijns buiks benauwt mij.

32:19 Ziet, mijn buik is als de wijn, die niet geopend is; gelijk nieuwe lederen zakken zou hij bersten.

32:20 Ik zal spreken, opdat ik voor mij lucht krijge; ik zal mijn lippen openen, en zal antwoorden.

32:21 Och, dat ik niemands aangezicht aanneme, en tot den mens geen bijnamen gebruike!

32:22 Want ik weet geen bijnamen te gebruiken; in kort zou mijn Maker mij wegnemen.