Main Index: Hollands Statenvertaling
Job 36
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
[18]
[19]
[20]
[21]
[22]
[23]
[24]
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]
[32]
[33]
[34]
[35]
[36]
[37]
[38]
[39]
[40]
[41]
[42]
36:1 Elihu ging nog voort, en zeide:
36:2 Verbeid mij een weinig, en ik zal u aanwijzen, dat er nog redenen voor God zijn.
36:3 Ik zal mijn gevoelen van verre ophalen, en mijn Schepper gerechtigheid toewijzen.
36:4 Want voorwaar, mijn woorden zullen geen valsheid zijn; een, die oprecht is van gevoelen, is bij u.
36:5 Zie, God is geweldig, nochtans versmaadt Hij niet; geweldig is Hij in kracht des harten.
36:6 Hij laat den goddeloze niet leven, en het recht der ellendigen beschikt Hij.
36:7 Hij onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven.
36:8 En zo zij, gebonden zijnde in boeien, vast gehouden worden met banden der ellende;
36:9 Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, omdat zij de overhand genomen hebben;
36:10 En Hij openbaart het voor hunlieder oor ter tucht, en zegt, dat zij zich van de ongerechtigheid bekeren zouden.
36:11 Indien zij horen, en Hem dienen, zo zullen zij hun dagen eindigen in het goede, en hun jaren in liefelijkheden.
36:12 Maar zo zij niet horen, zo gaan zij door het zwaard door, en zij geven den geest zonder kennis.
36:13 En die met het hart huichelachtig zijn, leggen toorn op; zij roepen niet, als Hij hen gebonden heeft.
36:14 Hun ziel zal in de jonkheid sterven, en hun leven onder de schandjongens.
36:15 Hij zal den ellendige in zijn ellende vrijmaken, en in de onderdrukking zal Hij het voor hunlieder oor openbaren.
36:16 Alzo zou Hij ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes tot de ruimte, onder dewelke geen benauwing zou geweest zijn; en het gerecht uwer tafel zou vol vettigheid geweest zijn.
36:17 Maar gij hebt het gericht des goddelozen vervuld; het gericht en het recht houden u vast.
36:18 Omdat er grimmigheid is, wacht u, dat Hij u misschien niet met een klop wegstote; zodat u een groot rantsoen er niet zou afbrengen.
36:19 Zou Hij uw rijkdom achten, dat gij niet in benauwdheid zoudt zijn; of enige versterkingen van kracht?
36:20 Haak niet naar dien nacht, als de volken van hun plaats opgenomen worden.
36:21 Wacht u, wend u niet tot ongerechtigheid; overmits gij ze in dezen verkoren hebt, uit oorzake van de ellende.
36:22 Zie, God verhoogt door Zijn kracht; wie is een Leraar, gelijk Hij?
36:23 Wie heeft Hem gesteld over Zijn weg? Of wie heeft gezegd: Gij hebt onrecht gedaan?
36:24 Gedenk, dat gij Zijn werk groot maakt, hetwelk de lieden aanschouwen.
36:25 Alle mensen zien het aan; de mens schouwt het van verre.
36:26 Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet; er is ook geen onderzoeking van het getal Zijner jaren.
36:27 Want Hij trekt de druppelen der wateren op, die den regen na zijn damp uitgieten;
36:28 Welke de wolken uitgieten, en over den mens overvloediglijk afdruipen.
36:29 Kan men ook verstaan de uitbreidingen der wolken, en de krakingen Zijner hutte?
36:30 Zie, Hij breidt over hem Zijn licht uit, en de wortelen der zee bedekt Hij.
36:31 Want daardoor richt Hij de volken; Hij geeft spijze ten overvloede.
36:32 Met handen bedekt Hij het licht, en doet aan hetzelve verbod door dengene, die tussen doorkomt.
36:33 Daarvan verkondigt Zijn geklater, en het vee; ook van den opgaanden damp.