Main Index: Hollands Statenvertaling

 

Job 26

[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
[18]
[19]
[20]
[21]
[22]
[23]
[24]
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]
[32]
[33]
[34]
[35]
[36]
[37]
[38]
[39]
[40]
[41]
[42]

26:1 Maar Job antwoordde en zeide:

26:2 Hoe hebt gij geholpen dien, die zonder kracht is, en behouden den arm, die zonder sterkte is?

26:3 Hoe hebt gij hem geraden, die geen wijsheid heeft, en de zaak, alzo zij is, ten volle bekend gemaakt?

26:4 Aan wien hebt gij die woorden verhaald? En wiens geest is van u uitgegaan?

26:5 De doden zullen geboren worden van onder de wateren, en hun inwoners.

26:6 De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf.

26:7 Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet.

26:8 Hij bindt de wateren in Zijn wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet.

26:9 Hij houdt het vlakke Zijns troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover.

26:10 Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis.

26:11 De pilaren des hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden.

26:12 Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing.

26:13 Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen.

26:14 Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan?