We Love God!

God: "I looked for someone to take a stand for me, and stand in the gap" (Ezekiel 22:30)

I committed my life to Christ because I believed He was true and real and I had no idea what He was going to do with a mess like me.

Bible – dutch – FREE Online Hollands Statenvertaling. Job Chapter 31:1-40.

Main Index: Hollands Statenvertaling

 

Job 31

[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
[18]
[19]
[20]
[21]
[22]
[23]
[24]
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]
[32]
[33]
[34]
[35]
[36]
[37]
[38]
[39]
[40]
[41]
[42]

31:1 Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd?

31:2 Want wat is het deel Gods van boven, of de erve des Almachtigen uit de hoogten?

31:3 Is niet het verderf voor den verkeerde, ja, wat vreemds voor de werkers der ongerechtigheid?

31:4 Ziet Hij niet mijn wegen, en telt Hij niet al mijn treden?

31:5 Zo ik met ijdelheid omgegaan heb, en mijn voet gesneld heeft tot bedriegerij;

31:6 Hij wege mij op, in een rechte weegschaal, en God zal mijn oprechtigheid weten.

31:7 Zo mijn gang uit den weg geweken is, en mijn hart mijn ogen nagevolgd is, en aan mijn handen iets aankleeft;

31:8 Zo moet ik zaaien, maar een ander eten, en mijn spruiten moeten uitgeworteld worden!

31:9 Zo mijn hart verlokt is geweest tot een vrouw, of ik aan mijns naasten deur geloerd heb;

31:10 Zo moet mijn huisvrouw met een ander malen, en anderen zich over haar krommen!

31:11 Want dat is een schandelijke daad, en het is een misdaad bij de rechters.

31:12 Want dat is een vuur, hetwelk tot de verderving toe verteert, en al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben.

31:13 Zo ik versmaad heb het recht mijns knechts, of mijner dienstmaagd, als zij geschil hadden met mij;

31:14 (Want wat zou ik doen, als God opstond? En als Hij bezoeking deed, wat zou ik Hem antwoorden?

31:15 Heeft Hij niet, Die mij in den buik maakte, hem ook gemaakt en Een ons in de baarmoeder bereid?)

31:16 Zo ik den armen hun begeerte onthouden heb, of de ogen der weduwe laten versmachten;

31:17 En mijn bete alleen gegeten heb, zodat de wees daarvan niet gegeten heeft;

31:18 (Want van mijn jonkheid af is hij bij mij opgetogen, als bij een vader, en van mijner moeders buik af heb ik haar geleid;)

31:19 Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder kleding was, en dat de nooddruftige geen deksel had;

31:20 Zo zijn lenden mij niet gezegend hebben, toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd werd;

31:21 Zo ik mijn hand tegen den wees bewogen heb, omdat ik in de poort mijn hulp zag;

31:22 Mijn schouder valle van het schouderbeen, en mijn arm breke van zijn pijp af!

31:23 Want het verderf Gods was bij mij een schrik, en ik vermocht niet vanwege Zijn hoogheid.

31:24 Zo ik het goud tot mijn hoop gezet heb, of tot het fijn goud gezegd heb: Gij zijt mijn vertrouwen;

31:25 Zo ik blijde ben geweest, omdat mijn vermogen groot was, en omdat mijn hand geweldig veel verkregen had;

31:26 Zo ik het licht aangezien heb, wanneer het scheen, of de maan heerlijk voortgaande;

31:27 En mijn hart verlokt is geweest in het verborgen, dat mijn hand mijn mond gekust heeft;

31:28 Dat ware ook een misdaad bij den rechter; want ik zou den God van boven verzaakt hebben.

31:29 Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking mijns haters, en mij opgewekt heb, als het kwaad hem vond;

31:30 (Ook heb ik mijn gehemelte niet toegelaten te zondigen, mits door een vloek zijn ziel te begeren).

31:31 Zo de lieden mijner tent niet hebben gezegd: Och, of wij van zijn vlees hadden, wij zouden niet verzadigd worden;

31:32 De vreemdeling overnachtte niet op de straat; mijn deuren opende ik naar den weg;

31:33 Zo ik, gelijk Adam, mijn overtredingen bedekt heb, door eigenliefde mijn misdaad verbergende!

31:34 Zeker, ik kon wel een grote menigte geweldiglijk onderdrukt hebben; maar de verachtste der huisgezinnen zou mij afgeschrikt hebben; zodat ik gewezen zou hebben, en ter deure niet uitgegaan zijn.

31:35 Och, of ik een hadde, die mij hoorde! Zie, mijn oogmerk is, dat de Almachtige mij antwoorde, en dat mijn tegenpartij een boek schrijve.

31:36 Zou ik het niet op mijn schouder dragen? Ik zou het op mij binden als een kroon.

31:37 Het getal mijner treden zou ik hem aanwijzen; als een vorst zou ik tot hem naderen.

31:38 Zo mijn land tegen mij roept, en zijn voren te zamen wenen;

31:39 Zo ik zijn vermogen gegeten heb zonder geld, en de ziel zijner akkerlieden heb doen hijgen;

31:40 Dat voor tarwe distelen voortkomen, en voor gerst stinkkruid! De woorden van Job hebben een einde.