Main Index: Hollands Statenvertaling
Psalmen 50
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
[18]
[19]
[20]
[21]
[22]
[23]
[24]
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]
[32]
[33]
[34]
[35]
[36]
[37]
[38]
[39]
[40]
[41]
[42]
[43]
[44]
[45]
[46]
[47]
[48]
[49]
[50]
[51]
[52]
[53]
[54]
[55]
[56]
[57]
[58]
[59]
[60]
[61]
[62]
[63]
[64]
[65]
[66]
[67]
[68]
[69]
[70]
[71]
[72]
[73]
[74]
[75]
[76]
[77]
[78]
[79]
[80]
[81]
[82]
[83]
[84]
[85]
[86]
[87]
[88]
[89]
[90]
[91]
[92]
[93]
[94]
[95]
[96]
[97]
[98]
[99]
[100]
[101]
[102]
[103]
[104]
[105]
[106]
[107]
[108]
[109]
[110]
[111]
[112]
[113]
[114]
[115]
[116]
[117]
[118]
[119]
[120]
[121]
[122]
[123]
[124]
[125]
[126]
[127]
[128]
[129]
[130]
[131]
[132]
[133]
[134]
[135]
[136]
[137]
[138]
[139]
[140]
[141]
[142]
[143]
[144]
[145]
[146]
[147]
[148]
[149]
[150]
50:1 Een psalm van Asaf. De God der goden, de HEERE spreekt, en roept de aarde, van den opgang der zon tot aan haar ondergang.
50:2 Uit Sion, de volkomenheid der schoonheid, verschijnt God blinkende.
50:3 Onze God zal komen en zal niet zwijgen; een vuur voor Zijn aangezicht zal verteren, en rondom Hem zal het zeer stormen.
50:4 Hij zal roepen tot den hemel van boven, en tot de aarde, om Zijn volk te richten.
50:5 Verzamelt Mij Mijn gunstgenoten, die Mijn verbond maken met offerande!
50:6 En de hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid; want God Zelf is Rechter. Sela.
50:7 Hoort, Mijn volk! en Ik zal spreken; Israel! en Ik zal onder u betuigen; Ik, God, ben uw God.
50:8 Om uw offeranden zal Ik u niet straffen, want uw brandofferen zijn steeds voor Mij.
50:9 Ik zal uit uw huis geen var nemen, noch bokken uit uw kooien;
50:10 Want al het gedierte des wouds is Mijn, de beesten op duizend bergen.
50:11 Ik ken al het gevogelte der bergen, en het wild des velds is bij Mij.
50:12 Zo Mij hongerde, Ik zou het u niet zeggen; want Mijn is de wereld en haar volheid.
50:13 Zou Ik stierenvlees eten, of bokkenbloed drinken?
50:14 Offert Gode dank, en betaalt den Allerhoogste uw geloften.
50:15 En roept Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren.
50:16 Maar tot den goddeloze zegt God: Wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond?
50:17 Dewijl gij de kastijding haat, en Mijn woorden achter u henenwerpt.
50:18 Indien gij een dief ziet, zo loopt gij met hem; en uw deel is met de overspelers.
50:19 Uw mond slaat gij in het kwade, en uw tong koppelt bedrog.
50:20 Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder; tegen den zoon uwer moeder geeft gij lastering uit.
50:21 Deze dingen doet gij, en Ik zwijg; gij meent, dat Ik te enenmale ben, gelijk gij; Ik zal u straffen, en zal het ordentelijk voor uw ogen stellen.
50:22 Verstaat dit toch, gij godvergetenden! opdat Ik niet verscheure en niemand redde.
50:23 Wie dankoffert, die zal Mij eren; en wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien.