Main Index: Hollands Statenvertaling

 

Psalmen 78

[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
[18]
[19]
[20]
[21]
[22]
[23]
[24]
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]
[32]
[33]
[34]
[35]
[36]
[37]
[38]
[39]
[40]
[41]
[42]
[43]
[44]
[45]
[46]
[47]
[48]
[49]
[50]
[51]
[52]
[53]
[54]
[55]
[56]
[57]
[58]
[59]
[60]
[61]
[62]
[63]
[64]
[65]
[66]
[67]
[68]
[69]
[70]
[71]
[72]
[73]
[74]
[75]
[76]
[77]
[78]
[79]
[80]
[81]
[82]
[83]
[84]
[85]
[86]
[87]
[88]
[89]
[90]
[91]
[92]
[93]
[94]
[95]
[96]
[97]
[98]
[99]
[100]
[101]
[102]
[103]
[104]
[105]
[106]
[107]
[108]
[109]
[110]
[111]
[112]
[113]
[114]
[115]
[116]
[117]
[118]
[119]
[120]
[121]
[122]
[123]
[124]
[125]
[126]
[127]
[128]
[129]
[130]
[131]
[132]
[133]
[134]
[135]
[136]
[137]
[138]
[139]
[140]
[141]
[142]
[143]
[144]
[145]
[146]
[147]
[148]
[149]
[150]

78:1 Een onderwijzing van Asaf. O mijn volk! neem mijn leer ter oren; neigt ulieder oor tot de redenen mijns monds.

78:2 Ik zal mijn mond opendoen met spreuken; ik zal verborgenheden overvloediglijk uitstorten, van ouds her;

78:3 Die wij gehoord hebben en weten ze, en onze vaders ons verteld hebben.

78:4 Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden des HEEREN, en Zijn sterkheid, en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft.

78:5 Want Hij heeft een getuigenis opgericht in Jakob, en een wet gesteld in Israel; die Hij onzen vaderen geboden heeft, dat zij ze hun kinderen zouden bekend maken;

78:6 Opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen, die geboren zouden worden; en zouden opstaan, en vertellen ze hun kinderen;

78:7 En dat zij hun hoop op God zouden stellen, en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren;

78:8 En dat zij niet zouden worden gelijk hun vaders, een wederhorig en wederspannig geslacht; een geslacht, dat zijn hart niet richtte, en welks geest niet getrouw was met God.

78:9 (De kinderen van Efraim, gewapende boogschutters, keerden om ten dage des strijds.)

78:10 Zij hielden Gods verbond niet, en weigerden te wandelen in Zijn wet.

78:11 En zij vergaten Zijn daden, en Zijn wonderen, die Hij hun had doen zien.

78:12 Voor hun vaderen had Hij wonder gedaan, in Egypteland, in het veld van Zoan.

78:13 Hij kliefde de zee, en deed er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als een hoop.

78:14 En Hij leidde hen des daags met een wolk, en den gansen nacht met een licht des vuurs.

78:15 Hij kliefde de rotsstenen in de woestijn, en drenkte hen overvloedig, als uit afgronden.

78:16 Want Hij bracht stromen voort uit de steenrots, en deed de wateren afdalen als rivieren.

78:17 Nog voeren zij wijders voort tegen Hem te zondigen, verbitterende den Allerhoogste in de dorre wildernis.

78:18 En zij verzochten God in hun hart, begerende spijs naar hun lust.

78:19 En zij spraken tegen God, zij zeiden: Zou God een tafel kunnen toerichten in de woestijn?

78:20 Ziet, Hij heeft den rotssteen geslagen, dat er wateren uitvloeiden, en beken overvloediglijk uitbraken, zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volke vlees toebereiden?

78:21 Daarom hoorde de HEERE, en werd verbolgen; en een vuur werd ontstoken tegen Jakob, en toorn ging ook op tegen Israel;

78:22 Omdat zij in God niet geloofden, en op Zijn heil niet vertrouwden.

78:23 Daar Hij den wolken van boven gebood, en de deuren des hemels opende;

78:24 En regende op hen het Man om te eten, en gaf hun hemels koren.

78:25 Een iegelijk at het brood der Machtigen; Hij zond hun teerkost tot verzadiging.

78:26 Hij dreef den oostenwind voort in den hemel, en voerde den zuidenwind aan door Zijn sterkte;

78:27 En regende op hen vlees als stof, en gevleugeld gevogelte als zand der zeeen;

78:28 En deed het vallen in het midden zijns legers, rondom zijn woningen.

78:29 Toen aten zij, en werden zeer zat; zodat Hij hun hun lust toebracht.

78:30 Zij waren nog niet vervreemd van hun lust; hun spijs was nog in hun mond,

78:31 Als Gods toorn tegen hen opging, dat Hij van hun vetsten doodde, en de uitgelezenen van Israel nedervelde.

78:32 Boven dit alles zondigden zij nog, en geloofden niet, door Zijn wonderen.

78:33 Dies deed Hij hun dagen vergaan in ijdelheid, en hun jaren in verschrikking.

78:34 Als Hij hen doodde, zo vraagden zij naar Hem, en keerden weder, en zochten God vroeg;

78:35 En gedachten, dat God hun Rotssteen was, en God, de Allerhoogste, hun Verlosser.

78:36 En zij vleiden Hem met hun mond, en logen Hem met hun tong.

78:37 Want hun hart was niet recht met Hem, en zij waren niet getrouw in Zijn verbond.

78:38 Doch Hij, barmhartig zijnde, verzoende de ongerechtigheid, en verdierf hen niet; maar wendde dikwijls Zijn toorn af, en wekte Zijn ganse grimmigheid niet op.

78:39 En Hij dacht, dat zij vlees waren, een wind, die henengaat en niet wederkeert.

78:40 Hoe dikwijls verbitterden zij Hem in de woestijn, deden Hem smart aan in de wildernis!

78:41 Want zij kwamen alweder, en verzochten God, en stelden den Heilige Israels een perk.

78:42 Zij dachten niet aan Zijn hand, aan den dag, toen Hij hen van den wederpartijder verloste;

78:43 Hoe Hij Zijn tekenen stelde in Egypte, en Zijn wonderheden in het veld van Zoan;

78:44 En hun vloeden in bloed veranderde, en hun stromen, opdat zij niet zouden drinken.

78:45 Hij zond een vermenging van ongedierte onder hen, dat hen verteerde, en vorsen, die hen verdierven.

78:46 En Hij gaf hun gewas den kruidworm, en hun arbeid den sprinkhaan.

78:47 Hij doodde hun wijnstok door den hagel, en hun wilde vijgebomen door vurigen hagelsteen.

78:48 Ook gaf Hij hun vee den hagel over, en hun beesten aan de vurige kolen.

78:49 Hij zond onder hen de hittigheid Zijns toorns, verbolgenheid, en verstoordheid, en benauwdheid, met uitzending der boden van veel kwaads.

78:50 Hij woog een pad voor Zijn toorn; Hij onttrok hun ziel niet van den dood; en hun gedierte gaf Hij aan de pestilentie over.

78:51 En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel der krachten in de tenten van Cham.

78:52 En Hij voerde Zijn volk als schapen, en leidde hen, als een kudde, in de woestijn.

78:53 Ja, Hij leidde hen zeker, zodat zij niet vreesden; want de zee had hun vijanden overdekt.

78:54 En Hij bracht hen tot de landpale Zijner heiligheid, tot dezen berg, dien Zijn rechterhand verkregen heeft.

78:55 En Hij verdreef voor hun aangezicht de heidenen, en deed hen vallen in het snoer hunner erfenis, en deed de stammen Israels in hun tenten wonen.

78:56 Maar zij verzochten en verbitterden God, den Allerhoogste, en onderhielden Zijn getuigenissen niet.

78:57 En zij weken terug, en handelden trouwelooslijk, gelijk hun vaders; zij zijn omgekeerd, als een bedriegelijke boog.

78:58 En zij verwekten Hem tot toorn door hun hoogten, en verwekten Hem tot ijver door hun gesneden beelden.

78:59 God hoorde het en werd verbolgen, en versmaadde Israel zeer.

78:60 Dies verliet Hij den tabernakel te Silo, de tent, die Hij tot een woning gesteld had onder de mensen.

78:61 En Hij gaf Zijn sterkte in de gevangenis, en Zijn heerlijkheid in de hand des wederpartijders.

78:62 En Hij leverde Zijn volk over ten zwaarde, en werd verbolgen tegen Zijn erfenis.

78:63 Het vuur verteerde hun jongelingen, en hun jonge dochters werden niet geprezen.

78:64 Hun priesters vielen door het zwaard, en hun weduwen weenden niet.

78:65 Toen ontwaakte de Heere, als een slapende, als een held, die juicht van den wijn.

78:66 En Hij sloeg Zijn wederpartijders aan het achterste; Hij deed hun eeuwige smaadheid aan.

78:67 Doch Hij verwierp de tent van Jozef, en den stam van Efraim verkoos Hij niet.

78:68 Maar Hij verkoos den stam van Juda, den berg Sion, dien Hij liefhad.

78:69 En Hij bouwde Zijn heiligdom als hoogten, als de aarde, die Hij gegrond heeft in eeuwigheid.

78:70 En Hij verkoos Zijn knecht David, en nam hem van de schaapskooien;

78:71 Van achter de zogende schapen deed Hij hem komen, om te weiden Jakob, Zijn volk, en Israel, Zijn erfenis.

78:72 Ook heeft hij hen geweid naar de oprechtheid zijns harten, en heeft hen geleid met een zeer verstandig beleid zijner handen.