Main Index: Hollands Statenvertaling
Spreuken van Salomo 6
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
[18]
[19]
[20]
[21]
[22]
[23]
[24]
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]
6:1 Mijn zoon! zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt;
6:2 Gij zijt verstrikt met de redenen uws monds; gij zijt gevangen met de redenen uws monds.
6:3 Doe nu dit, mijn zoon! en red u, dewijl gij in de hand uws naasten gekomen zijt; ga, onderwerp uzelven, en sterk uw naaste.
6:4 Laat uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering;
6:5 Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers.
6:6 Ga tot de mier, gij luiaard! zie haar wegen, en word wijs;
6:7 Dewelke, geen overste, ambtman noch heerser hebbende,
6:8 Haar brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst.
6:9 Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan?
6:10 Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende;
6:11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man.
6:12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om;
6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren;
6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in.
6:15 Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij.
6:16 Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel:
6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten;
6:18 Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen;
6:19 Een vals getuige, die leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt.
6:20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet.
6:21 Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals.
6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken.
6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens;
6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong.
6:25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden.
6:26 Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel.
6:27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden?
6:28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden?
6:29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden.
6:30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft;
6:31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis.
6:32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet;
6:33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden.
6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen.
6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.