Main Index: Hollands Statenvertaling

 

Spreuken van Salomo 8

[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
[18]
[19]
[20]
[21]
[22]
[23]
[24]
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]

8:1 Roept de Wijsheid niet, en verheft niet de Verstandigheid Haar stem?

8:2 Op de spits der hoge plaatsen, aan den weg, ter plaatse, waar paden zijn, staat Zij;

8:3 Aan de zijde der poorten, voor aan de stad, aan den ingang der deuren roept Zij overluid:

8:4 Tot u, o mannen! roep Ik, en Mijn stem is tot de mensenkinderen.

8:5 Gij slechten! verstaat kloekzinnigheid, en gij zotten! verstaat met het hart.

8:6 Hoort, want ik zal vorstelijke dingen spreken, en de opening Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn.

8:7 Want Mijn gehemelte zal de waarheid bedachtelijk uitspreken, en de goddeloosheid is Mijn lippen een gruwel.

8:8 Al de redenen Mijns monds zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids, noch verkeerds in.

8:9 Zij zijn alle recht voor dengene, die verstandig is, en rechtmatig voor degenen, die wetenschap vinden.

8:10 Neemt Mijn tucht aan, en niet zilver, en wetenschap, meer dan het uitgelezen uitgegraven goud.

8:11 Want wijsheid is beter dan robijnen, en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken.

8:12 Ik, Wijsheid, woon bij de kloekzinnigheid, en vinde de kennis van alle bedachtzaamheid.

8:13 De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden.

8:14 Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de Sterkte.

8:15 Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid.

8:16 Door Mij heersen de heersers, en de prinsen, al de rechters der aarde.

8:17 Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden.

8:18 Rijkdom en eer is bij Mij, duurachtig goed en gerechtigheid.

8:19 Mijn vrucht is beter dan uitgegraven goud, en dan dicht goud; en Mijn inkomen dan uitgelezen zilver.

8:20 Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts;

8:21 Opdat Ik Mijn liefhebbers doe beerven dat bestendig is, en Ik zal hun schatkameren vervullen.

8:22 De HEERE bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, voor Zijn werken, van toen aan.

8:23 Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest; van den aanvang, van de oudheden der aarde aan.

8:24 Ik was geboren, als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water;

8:25 Aleer de bergen ingevest waren, voor de heuvelen was Ik geboren.

8:26 Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch de aanvang van de stofjes der wereld.

8:27 Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar; toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef;

8:28 Toen Hij de opperwolken van boven vestigde; toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte;

8:29 Toen Hij der zee haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden; toen Hij de grondvesten der aarde stelde;

8:30 Toen was Ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dagelijks Zijn vermakingen, te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende;

8:31 Spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen.

8:32 Nu dan, kinderen! hoort naar Mij; want welgelukzalig zijn zij, die Mijn wegen bewaren.

8:33 Hoort de tucht, en wordt wijs, en verwerpt die niet.

8:34 Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren.

8:35 Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van den HEERE.

8:36 Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief.