Main Index: Hollands Statenvertaling

 

Spreuken van Salomo 31

[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
[18]
[19]
[20]
[21]
[22]
[23]
[24]
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]

31:1 De woorden van den koning Lemuel; de last, maarmede zijn moeder hem onderwees.

31:2 Wat, o mijn zoon, en wat, o zoon mijns buiks? ja, wat, o zoon mijner geloften?

31:3 Geeft aan de vrouwen uw vermogen niet, noch uw wegen, om koningen te verdelgen.

31:4 Het komt den koningen niet toe, o Lemuel! het komt den koningen niet toe wijn te drinken, en den prinsen, sterken drank te begeren;

31:5 Opdat hij niet drinke, en het gezette vergete, en de rechtzaak van alle verdrukten verandere.

31:6 Geeft sterken drank dengene, die verloren gaat, en wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn;

31:7 Dat hij drinke, en zijn armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke.

31:8 Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden.

31:9 Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht.

31:10 Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen.

31:11 Beth. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken.

31:12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens.

31:13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen.

31:14 He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen.

31:15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel.

31:16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard.

31:17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen.

31:18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit.

31:19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok.

31:20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige.

31:21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed.

31:22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper.

31:23 Nun. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands.

31:24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen.

31:25 Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag.

31:26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid.

31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet.

31:28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende:

31:29 Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven.

31:30 Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.

31:31 Thau. Geef haar van de vrucht harer handen, en laat haar werken haar prijzen in de poorten.